Mijn schaaklevenslijn - Schaaksite

Mijn schaaklevenslijn

Deel 1

SCHAKEN heb ik van mijn vader. Nadat Max Euwe in 1935 de grote Aljechin had verslagen en wereldkapionen was geworden, raakte hij enthousiast en speelde af en toe met oom Jan in de huiskamer aan het Haagse Bezuidenhout. Mij leerde hij de zetten en hij kocht op de rommelmarkt een uit ivoor gedraaid schaakspel, wit tegen rood, dat ik na mijn verhuizing niet terug kan vinden, Maar geeft niet, het zit in een doosje in mijn geheugen. En ‘s nachts haal ik de stukken uit dit doosje en lig in bed mijn partijen te analyseren.  Goedroen kan, als we onder de dekens liggen, zien  of ik gewoon slaap óf zwijgend en met gesloten ogen lig te blindschaken. ’Lig je weer aan dat twee-a-drie van het Van Duijngambiet te denken?” Ik begrijp niet hoe zij het verschil zien kan, maar Ik bewonder haar, dat zij het verschil tussen  stilletjes schaken en gewoon zwijgen zien of horen kan; alsof de schaakstukken mijn neus uitkomen als ik lig te analyseren.

DD

Eigenlijk was ik als kind een verwoede voetballer, maar toen ik de baard in de keel kreeg sloeg ik om, ging van de voetbalclub af en stortte me op schaken. Ik werd kampioen van met lyceum, versloeg in een match tussen de Haagse en de Amsterdamse jeugd Hans Ree, de latere grootmeester, en was al snel een van de sterksten van de beroemde schaakclub DD  -Docendo Discimus- die op dinsdagavond en zaterdagmiddag in het Nationaal Schaakgebouw in de Van Speijkstraat resideerde. Om lid te worden werd me bij de ballotage wel op het hart gedrukt dat ik er niet over politiek mocht praten, het was 1960.  Op de krakende vloer speelde ik aan het tweede bord naast Jan-Hein Donner in de hoofdklasse. Hij en zagen elkaar zes jaar later weer terug bij zijn provovrouw, Irene, bekend van het Witte Wijvenplan.

WERELDKAMPIOEN

Het mooie van schaken is dat je je fragmenten van partijen een halve eeuw later nog kunt herinneren, net als muziek. In de lente van 1961 speelde ik met Henk Happel een match van 24 partijen ’om het wereldkampioenschap’ zeiden we, want we waren er beiden van overtuigd dat wij later kandidaat voor het wereldkampioenschap zouden worden en dus konden we de beslissende match die eens zou komen best maar meteen spelen.  Ik herinner me een stelling waarin ik, wit, een pionnenketen c3-d4-e5 had gebouwd en een paard op g6 wilde offeren toen mijn moeder mijn jongenskamer binnenkwamen riep dat we de balkondeuren open moesten zetten, het was zonde van het mooie weer wat we deden! Daardoor overdacht ik mijn plan nog eens, offerde het paard wijselijk niet en kon die partij winnen. In die tijd had ik een haast ongeneeslijke zucht om pionnen te offeren, waardoor mijn moeder me door haar geroep even vanaf gebracht had.

O ja, de match eindigde 12-12, zodat we gezamenlijk wereldkampioen waren.

LEIDSEPLEIN

 Waren dit mijn hoogtijjaren als schaker? Toen ik in Amsterdam studeerde oefende ik op het schaakcafé op het Leidseplein tegen spelers als Kick langeweg, die spoedig Nederlands kampioen zou worden. Tegen mijn huisgenoot in de Valkenburgerstraat, de latere schaakmeester Bert Enklaar, speelde ik vier-vier. Er bestonden toen geen ratings, schaken was in die tijd veel meer zelfwerkzaamheid en eigen creativiteit dan nu, omdat er geen computers waren die je in elke stelling de sterkste zet konden opschotelen, je kon dus minder makkelijk leren. Ik schat dat als ze er wel geweest waren ik er een van rond de 2350 had gehad. Ik wilde sterker worden, werkte het Van Duijngambiet (1.e4 c5 2.a3 Pc6 3 b4!) steeds verder uit, Maar toen kwam Provo. Wordt vervolgd!

ZUTPHENS SCHAAKGENOOTSCHAP

Eerst alvast een sprong naar nu, want ik heb me in mijn nieuwe stad direct aangemeld bij de schaakclub. Zutphen heeft een oeroud Schaakgenootschap. Er hebben hier sterke schakers gewoond, zoals Nico Cortlever en Berry Withuis, de communistische vader van Jolande. Nu speel ik daar op maandagavond; de leden van het genootschap zijn heel sympathiek, halen en brengen de nieuweling met de auto, ondanks dat ik nu volgens sommige krantenlezers een ‘oorlogshitser’ ben. En ondanks dat ik voor Pasen de rapidkampioen van het Zutphens Schaakgenootschap ben geworden. O gelukkig, ik kreeg niet zo’n suffe zilveren beker, maar een partij eieren voor de kinderen.

Vorige week speelde ik in het eerste team van ons genootschap in Overijssel, tegen Raalte, ook zo’n geheimzinnige, oosterse plaats die in het arrogante Westen onbekend is. Over mijn partij schrijft de verslaggever van ons genootschap dit:

‘Roel van Duijn speelt na de winst op het Paastoernooi niet alleen met een groot ei overschot, maar ook met optimistisch vertrouwen. Hij durft met wit via 0-0-0 met vuur te spelen in een gesloten Siciliaan. En zoals ik in de korte tijd van zijn lidmaatschap bij ons heb kunnen zien: Roel is een hyperactieve speler die de gekste stellingen met verve speelt. Zo ook nu: zijn tegenstander heeft reeds een a-pion op a2 en dreigt via a3 binnen te vallen vlak bij de koning van Roel. Maar Roel heeft zelf ook zeer concrete dreigingen op de koningsvleugel.’

MIJN PARTIJ IN RAALTE

Wit: Roel van Duijn, Zutphen – Zwart: Karel Bril, Raalte

1.e4 c5 

2.b3 (ter afwisseling van het Van Duijn-gambiet met 2.a3) d6 

3.Lb2 Pc6 

4.Pf3 e5 

5.Lc4  Pf6

6.d3 (6.Pg5! is beter. Op Lg4? volgt 7.Lxf7+  Ke7  8.f3) Lg4 

7.Pbd2 Le7 

8.h3 Lh5

9.g4 Lg6 

10.Pf1 h5

11.g5 Pd7

12.h4 Pb6

13.Pe3 Dd7

14.Dd2 a6

15.0-0-0 0-0 

16.Pg1 Pxc4

17.Pxc4 Dc7 

18.Pe3 b5

19.Pd5 Db7 

20.Pe2 a5

Zwart loopt storm, maar wit kan er ook wat van.  

21.f4 a4 

22.f5 axb3

Mijn tegenstander waagt het erop, vertrouwt erop dat hij een reusachtige vrijpion krijgt als ik zijn loper sla. Maar ik doe het toch!

Had zwart in plaats van zijn offer de loper teruggetrokken naar 22.Lh7, dan had ik met 23.f6 een gevaarlijke koningsaanval gekregen.

23.fxg6 bxa2 

24.La1 

De witte loper heeft niet alleen een aanvallende taak, hij blokkeert de vrijpion, die daardoor later schietschijf kan worden. 

24.Da7 

25.Dc3 Ld8 

26.Tdf1! fxg6 

27.Txf8+ Kxf8 

28.Tf1+ Kg8 

29.Db3!

Wit heeft de aanval overgenomen. Er dreigt Pe7+, dubbelschaak en mat met de witte dame op g8.  

29.Da3+ 

Mocht zwart zich willen redden met 29.Kh7 dan volgt 30.Tf7 Dxf7 31.Pf6+ met dameswinst en spoedig mat. Zwart moet dus wel doen wat hij niet wil, knarsetandend de dames ruilen. 

30.Dxa3 Txa3 

31.Kb2 Ta7 

32.Pc1 b4 

33.Pxa2 Pd4 

34.Pc1 La5 

35. Pb3 Tf7

Hij maakt het nog even spannend. Als ik de torens ruil en zijn loper pak, kan hij met Pf3 mijn pion op h4 winnen en dame halen.

36.Txf7 Kxf7

37.Pxd4 …

Ik trap er niet in.

37.cxd4

38.Kc1 Ld8

39.Kd1 Lxg5

40.Hxg5 h4

41.Pf4! exf4

42.Lxd4 h3

43.Lg1 Ke6

44.Ke2 …

Nu kon ik de zwarte vrijpionnen veroveren en daarmee was het afgelopen, we gingen de nacht in, op weg naar de trotse kabouterstad Zutphen.

www.schaakgenootschapzutphen.nl/.../524-zutphen-1

www.facebook.com/photo/?fbid=2776161205868284&set=a.121917634626001&__cft__[0]=AZXO0vziLVcRqAzoz5Su87vTQTPpvBM2B9wbZCuoYRcj8ftMEz5Py81HKWzpBbF3Kq5uIDA8cg3WHYGLkCLwFXF-rkJvuN5kY1BA8sR_x4R-U0WCrfihMYsoqfkpj5Komu2Uh3IukZJshkVYoscMSiDZT7rjztlkAa9srYCbn0ybcw&__tn__=EH-R

Deel 2: REVOLUTIE EN VERSLAVING

Ik zat in de gevangenis, het Huis van Bewaring aan het Leidseplein. Ik was aangeklaagd voor opruiing tot moord, omdat iemand anoniem in Provo 7 geschreven had dat de slopers van de Valkenburgerstraat ‘van de daken moeten moesten worden geschoten’, terwijl ik de verantwoordelijk redacteur van het blad Provo was. De gevangenis was het bakstenen gebouw waarin nu De Balie gevestigd is, een naam die gegeven is vanwege de balie voor de rechter-commissaris die daar de verdachten berechtte. Mij had deze rechter-commissaris gezegd dat ik er zes jaar voor kon krijgen. Het was 1966.
In de cel schaakte ik.
Een schaakspel had ik niet, maar ik analyseerde in mijn hoofd de laatste partijen die ik gespeeld had. Eigenlijk was ik nogal verslaafd aan schaken en in zekere zin kwam het me wel goed uit dat ik me nu noodgedwongen hiertoe moest beperken. Schrijven mocht niet, dus mijn schaaklust spatte de cel in. Koningsgambiet, Van Duijngambiet, de Franse opening, alles nam ik onder de loep. Welke foute zetten had ik gedaan? Welke zetten waren beter geweest? Was misschien 3. Loper c4 in het Koningsgambiet sterker dan 3. Paard f3, vroeg ik me ijsberend door de cel af.
DE SCHOK
Op een dag mocht ik lezen en ik koos de autobiografie van de bebaarde anarchist en prins Kropotkin. Ik onderbrak er mijn schaakanalyses voor, want anarchist was ik ook. Een passage veranderde mijn leven.
Pjotr Kropitkin was op dezelfde leeftijd als ik op dat moment, al secretaris van de vereniging van Russische aardrijkskundigen. Hij reisde door het Siberisch hooggebergte en ontdekte dat de structuur van het gebergte niet oost-west loopt, zoals tot dan gedacht werd, maar van het zuidwesten naar het noordoosten. Toch deed hij een nog veel belangrijker ontdekking. Namelijk dat de inheemse volkeren die in de dalen leefden vreselijk onderdrukt en uitgebuit werden door het Tsaristische, koloniale systeem. Dit kon hij niet aanzien, hij móést daar iets tegen doen. ‘Met welk recht kan ik mij wijden aan zoiets heerlijks als de wetenschap als deze mensen zo barbaars behandeld worden door onze regering?’ Met een schok realiseerde hij zich dat hij zijn leven moest veranderen en hij besloot radicaal de wetenschap te verlaten om zich te wijden aan de revolutie, de bevrijding van de onderdrukten.
Terwijl ik door het getraliede venster naar de vogels gluurde ging er eenzelfde schok door mij heen. Met welk recht wijdde ik me aan zoiets fantastisch als het schaakspel wanneer ondertussen de wereld een prooi was voor militaristen die op oorlog uit waren? Ik besloot dat ik Kropotkins besluit moest volgen en moest stoppen met schaken om mijn handen vrij te hebben voor de verandering van de maatschappij: de revolutie. Zodra ik op vrije voeten was zegde ik mijn lidmaatschap op van het VAS in Amsterdam, de grote club die toen nog prinselijk in de mooiste straat van Amsterdam speelde, de Henri Polaklaan, en stortte me in onze campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen.
Nu was ik full time provo, weldra van top tot teen kabouter en daarna groen politicus.
Bijna veertig jaar lang raakte ik geen schaakstuk aan.
SCHAKEN IS MOORDAANSLAG BERAMEN
Ik ontmoette wel schakers op straat, die me trachtten te verleiden tot een potje. Maar ik hield stand. Tegen sparringpartner Hans Ree zei ik dat schaken een immoreel spel was en dat het erom draait de tegenstander te vermoorden door zijn koning mat te zetten. ‘Schaakmat! Dat is dat je hem aanvalt met een pistool terwijl hij geen kant meer op kan en dan dood je hem.’ En ik voegde eraan toe dat de geest van het spel het beramen van een moordaanslag is, zodat het geen wonder is dat zo weinig vrouwen schaken, omdat die van nature meer gericht zijn om léven op aarde te brengen.
Kan ik gelijk in hebben gehad. Ondanks alle inspanningen om vrouwen aan te zetten om te gaan schaken, kijken ze liever naar schakende mannen dan het zelf te doen. Zestig jaar geleden waren er bij DD twee vrouwen lid, nu is er bij het Zutphens Schaakgenootschap één vrouwelijk lid over om ons over te verheugen. Er schijnt voor vrouwen iets magisch van ons uit te gaan als wij denken en zetten. In een boek van mijn vriendin Laurie Langenbach las ik eens dat zij niet kon schaken, maar schaaktournooien bezocht om Jan Timman te zien spelen en al bij het betreden van het gebouw raakte zij opgewonden van de geur van schakende mannen. Ik herinner me nu ook dat mijn moeder, die geen stuk kon aanraken zonder te giechelen, steeds met grote belangstelling keek als mijn vader en ik zaten te schaken, om na afloop genietend te vragen: ‘Wie heeft er gewonnen?’ Zien, begrijpen kon ze het niet, ook niet als zij de laatste zetten van een partij zag. Schaken is een moordspel en mijn moeder was geen moordenares, mijn vader en ik daarentegen genoten ervan als we elkaar te pakken namen.
Het is iets dat we schijnen te moeten aanvaarden: het enige dat van schaken niet leuk is, is dat zo weinig vrouwen schaken. Echt pijnlijk, Toen ik van mezelf niet meer schaken mocht troostte ik me met de gedachte dat ik nu van de vrouwloze avonden verlost was.
STRIJD TEGEN MIJN SCHAAKVERSLAVING
Oef, niet-schaken viel niet mee. Als een droogstaande alcoholist dorstte ik naar het spel. Maar er is één verschil dat het voor afkickende schakers nog wat moeilijker maakt om te genezen. Je hoeft er niet stiekem een fles voor te kopen in een drankenwinkel, maar je hersens kunnen elk willekeurig moment aan het schaken slaan. En als je er niet de rem op zet kunnen ze opnieuw hele partijen gaan analyseren, openingen uitproberen of zelfs schaakcomposities bedenken.
Dat deed ik wel stiekem, ik geef het toe, in bed of op de fiets. Maar partijen spelen, met een tegenstander, daar hield ik mij verre van. Tien jaar nadat ik was opgehouden leerde ik een vrouw kennen met wie het zo boterde dat we trouwplannen kregen. Op een dag kwam ik thuis en omdat ik zwijgzaam en in mezelf gekeerd was, vroeg zij of er iets was. ‘Nee, nee’, zei ik haastig. Maar omdat ik haar bleef ontwijken en strak voor me uitkeek drong zij aan, bang dat ik vreemdgegaan was. En dat was ook zo, ik was naar het schaakcafé op de Bloemgracht gegaan en was me daar te buiten gegaan aan een serie vluggertjes met Rik Lith, ook een verslaafde, maar niet een die zoals ik droog stond. ‘Ik moet je iets bekennen’, zei ik beschaamd. Zij schrok, bang dat het huwelijk afgezegd zou gaan worden vanwege een rivale. Toen ik opgebiecht had dat ik geschaakt had, schoot ze in een slappe lach. ‘Gescháákt?’ vroeg zij onnozel, ‘nou en?’
Zij was opgelucht, maar voor mij was het een morele nederlaag en het schaamrood week niet van mijn kaken. Ik was echt boos op mezelf dat ik me had laten gaan, ik had mijn energie niet aan dat stomme schaken mogen geven, maar ik had een nieuw artikel moeten schrijven over milieuvriendelijke energieopwekking. Wat was ik toch een papjongen.
SCHAKEN MIJN ZWAKHEID
Toch speelde ik wel eens een enkele keer, als ik het voorwendsel had dat het mijn politieke werk diende. Bijvoorbeeld toen burgemeester Samkalden bij me op bezoek kwam, in 1970, die van Ed van Thijn de opdracht had gekregen om eens een ander gezicht te laten zien en niet altijd zo bars te zijn tegen opstandige jongeren. Dat werd wel een diplomatiek succes, het partijtje werd remise en kwam op de voorpagina van het Parool terecht. Eens had ik tot aan het ochtendkrieken op de ambtswoning van de burgemeester aan de Herengracht zitten vergaderen toen ik buiten een jongen op gymschoen ontmoette die me vertelde dat hij Max Pam heette. Die nacht had hij uit een brandend huis moeten springen terwijl hij bij zijn vriendin zijn schaakrubriek voor de krant had zitten schrijven. Hij was zo nieuwsgierig naar het Van Duijngambiet en hij was zo grappig dat ik bezweek. Vooruit, één potje dan, maar het liep natuurlijk uit de hand.
Of ik speelde in het team van de gemeenteraad, dat het tegen een team van keurige journalisten moest opnemen. Zo kwam ik eens tegenover Lodewijk Prins te zitten, die tot hoon van Jan Hein Donner tot grootmeester was benoemd terwijl Prins volgens hem geen loper van een paard kon onderscheiden. Ik won van hem en dat gaf me het gevoel dat ik toch echt wel talent had en dan schaakdroomde ik ‘s nachts. Zelfs later als boer in Groningen lag ik wel eens op mijn rug, de handen gevouwen onder mijn hoofd, in het hooi stiekem te analyseren. Ik was toen al met haar getrouwd en zij nam het me niet kwalijk, hoewel ik haar dringend gevraagd had me die kunstjes uit mijn hoofd te praten.
Wat die vluggertjes met Rik Lith op de Bloemgracht aangaat, met hem speelde ik godbetert zelfs om geld: ‘re’, ‘contra’, ‘re-contra!’, ‘super!!’ Ken je dat? Bij elke nieuwe kansrijke stelling die op het bord verscheen met een rooie kop de inzet verdubbelen onder het uitroepen van deze krachttermen. De tegenstander kan de verdubbeling van de inzet aanvaarden door verder te spelen of meteen opgeven, zodat de inzet van dat moment in rekening gebracht wordt. De inzet van zo’n vluggertje kon op deze manier wel tot 128 euro oplopen. Dit spel is als een drug zo verslavend.
DE VAL
Maar natuurlijk werd ik niet meer lid van een schaakclub en ik hield braaf vol me aan de revolutie te wijden, nu aan de groene. Pas in 1994 zag ik mijn kans weer schoon om zogenaamd in dienst van de revolutie een simultaan te geven, als stunt voor de gemeenteraadsverkiezingen, op de Noordermarkt tegen een stuk of veertig tegenstanders. Ik vrat mijn tegenstanders op en genoot. Ik merkte niet dat ik echt wel slechter was gaan spelen, want in de rij van mijn tegenstanders zaten geen clubspelers. Even kwam het in me op om weer wedstrijden te gaan spelen, maar dat drukte ik snel de kop in, ik zou me dat ernstig kwalijk nemen.
Toen kwam 2003, het jaar van mijn lange liefdesverdriet. Ik stond nog steeds droog, afgezien van wat vluggertjes in de schaakkelder op de Bloemgracht. Ik herinnerde me dat ik in mijn jeugd graag schaakte als ik liefdesverdriet had en dat het dan helemaal weg was, omdat ik in een andere wereld verkeerde. Misschien zou het goed voor me zijn weer eens te schaken, overwoog ik met slimme zelfmisleiding. Ik speelde een paar partijtjes, maar nam mezelf dat toch kwalijk en kreeg extra wroeging. Ik had wel wat beters te doen toch? Maar in mijn ldvd zocht ik het gezelschap van oude schaakvrienden, gevaarlijke vrienden dus; en van Frans Smit, die toen secretaris was van de Schaakbond Groot Amsterdam.
Hij legde me uit dat de arme schaakclubs in Amsterdam steeds verder uit het centrum van de stad werden verdreven omdat ze de stijgende huren niet meer konden opbrengen en ik rook mijn kans. Ik diende bij de deelraad Oud-Zuid, waar ik toen lid van was, een plan in om in het voormalige filmhuis in het Vondelpark een schaakhuis te vestigen. Goed voor ludiek Amsterdam. Zo kwam ik ook met een bestuurslid van de grootste schaakclub, Caïssa (genoemd naar de godin van het schaken) in contact. ‘Maar Roel, waarom word je geen lid van Caïssa?’ vroeg hij. ‘Dat zouden we allemaal heel gezellig vinden.’ Ik bibberde. Bang te bezwijken.
Ik was zestig en ik kon het aan mezelf verkopen als ‘iets nieuws’. Maar krachtig antwoordde ik: ‘Nee jongen, word jij maar lid van GroenLinks, dat zouden we allemaal reuze solidair van je vinden.’ Toen gebeurde het.
‘Goed,’ antwoordde hij, ‘ik word lid van GroenLinks en in ruil word jij lid van Caïssa.’
Die nacht verscheen mijn vader me in een droom en hij nodigde me uit een potje te schaken en dat vatte ik op als een teken dat ik kon instemmen met het listige ruilvoorstel. Zo liet ik mij erin luizen, door vrienden en vader. Bij Caïssa, bij mij op de hoek, in de Oranjekerk in de Van Ostadestraat. Daar zat ik en ik ging weer helemaal op in mijn zwakheid, het schaakspel. Toch weer aan het schaakbord, een nieuwe fase in mijn leven brak aan.
Kon ik terugvinden waarvoor schaken goed is?
Wordt vervolgd!

Mijn vader een eeuw geleden

Deel 3: Tweede jeugd

Ik was niet meer te houden, toen ik mezelf eenmaal toestemming gegeven had om weer naar een schaakclub te gaan. De leukste van Nederland bovendien, Caïssa. Ik zag er de oude matadoren terug, maakte er ook nieuwe schaakvrienden, vluggerde in de nacht tot ik een ons woog. In Rusland werd ik lid van de schaakclub van Nizjni Novgorod, die bijeenkwam in Sporthal ‘Torpedo’ in de Stalinistische wijk Avtozavod (autofabriek). Ik speelde in alle mogelijke toernooien en werd driemaal achterelkaar Seniorenkampioen van Amsterdam. 

Was ik toen, in het begin van de nieuwe eeuw, minder bezeten van mijn wil tot politieke verandering? Ik vermoed dat mijn liefdesverdriet, in 2003, mij geholpen heeft om weer te gaan schaken. Ik herinnerde me heel goed van het gymnasium dat schaken mij zó – zoals ik het noemde – ‘ontlichaamde’ dat ik de pijn van mijn gebroken hart niet kon voelen. Schaken sloot al het andere buiten, je bent in een andere wereld van dreiging, tegendreiging en een tikkende schaakklok. Een wereld waarin jeugdpuistjes noch de verdwenen geliefde toegelaten worden. En na de partij ben je er nog vol van, je analyseert en zo kan de verdoving wel een etmaal aanhouden.

Was ik nu zomaar over al mijn bezwaren tegen het schaakspel heen gestapt?

In mijn schaakroes leken het me ineens allemaal theoretische bezwaren. Gaat het erom de koning te doden, mattare, zoals de Romeinen zeiden? Nou en! Beter in dit spelletje dan in het echt. Tijdverspilling? Nee, want ik genoot en dat had ik nodig! Ik kwam door schaken tot mezelf, hield ik me voor en dat kan niet slecht zijn. Ik kreeg geen paniekaanval meer zoals in de decennia die nu achter me lagen, merkte ik weldadig, als ik eens ergens in een huiskamer in een hoek een schaakbord zag, uit angst dat ik me te buiten zou gaan aan het verboden en verleidelijke spel. Ik bleef dan vriendelijk en ontspannen alsof er niets aan de hand was. En als mijn vriendin me vroeg wat ik ‘s middags in het café aan de Lauriergracht gedaan had antwoordde ik als terloops, zonder kramp of zucht: ‘O, ik heb heerlijk geschaakt, was zó leuk!’ 

Een bevrijding was het.

HERINNERING EERSTE JEUGD

Bovendien herontdekte ik in het spel mijn jeugd. Ik herinnerde me heel precies de hartstocht die ik toen gevoeld had, ik herinnerde me dat ik eens met een excursie van school naar Engeland op de boot met mijn vriendje Mickey Rosenthal de hele reis blind geschaakt had en dat we niets van de zee gezien hadden. De opwinding over geslaagde mataanvallen en uitgerekend positiespel van mijn jonge jaren stroomde weer in me. Ik herinnerde me ook de meisjes die niet begrijpend toch naar me gekeken hadden als ik schaakte of op de Intermontessoriale (IM) naar het podium liep om een schaaktrofee in ontvangst te nemen. Nu was ik over de zestig, maar door het hernieuwde schaken in mijn tweede jeugd. Jong was ik weer, nu ik weer schaak speelde.

Bij deze tweede jeugd hoorde ook dat ik me weer voor het Van Duijn-gambiet ging interesseren. Ik schreef er in ‘Schaaknieuws’, het blad van grootmeester Loek van Wely, een serie artikelen over. En zowaar publiceerde ik er een wetenschappelijk stuk over in het Yearbook of Chess 2014 van het schakersvakblad ‘New in Chess’, tot grote verbazing van grootmeester Hans Böhm die dacht dat politici niet echt kunnen schaken.

Een kreet slaakten de beroepsschakers pas toen wereldkampioen Magnus Carlsen het Van Duijn-gambiet speelde, met verwisseling van zetten (1.a3 c5.e4). ‘Hé, Magnus speelt Roels gambiet’, riep mijn oude tegenstander Hans Ree in de NRC uit.

Ik daarentegen verbaasde me toen er in 2001 een boek over verscheen van de Russische grootmeester Bezgodov, ‘Challeging the Sicilian with 2.a3!?’. Zonder dat hij er mijn naam bij noemde, waarschijnlijk omdat ik over mijn gambiet, dat ik had uitgevonden toen ik vijftien was, nooit in het Engels of op internet had gepubliceerd. Ook de Bulgaarse grootmeester Soloviev, die ook niet wist dat ik het systeem al een halve eeuw speelde en analyseerde, kwam met zo’n boek. Maar langzaam kreeg ik toch wel de erkenning. Op internet kun je nu van alles vinden over het ‘Van Duijn-gambiet’, ook in andere talen.

CONTRASYSTEEM VAN HANS REE

Hans Ree was de eerste die de listen van mijn gambiet – beginnend met 1.e4 c5 2.a3 Pc6 3.b4- doorzag en het pionoffer op b4 weigerde, strategisch en terecht. In een match met mij in 1963 had hij op de tweede zet g6 gespeeld. Sterk. In de twee boeken van de Rus en de Bulgaar komt dit systeem niet voor en juist daarom wierp ik mij er nu op, mijn artikel in ‘New in Chess’ ging daar over. Allerlei oude en nieuwe partijen van mij, tegen bekende tegenstanders, worden erin uitgeplozen.

In het Tata Steel schaaktoernooi van 2014 in Wijk aan Zee speelde ik een aardige partij tegen een Braziliaan die ook de beste verdediging koos, de Ree-verdediging, misschien zonder dat hij dit zelf wist. Mijn rating was toen weer een beetje opgekrabbeld naar 2150, hoewel ik in tijdnood zenuwachtig kon worden, het zwakke punt van de oudere speler.

Wit: Roel.  zwart: José Concalves

1.e4  c5

2.a3  g6

3.Lc4 Lg7

4.Pc3 Pc6

6.Pge2  e6

7.d3 Pge7

8.Lg5  a6

9.0-0.   …

Wit rokeert terwijl zwart eerst actie op de damevleugel onderneemt.

9….     b5

10.La2.  …

Pseudo-fianchetto van wits beste loper. Een esthetisch genot.

10….    0-0

Beter  9.h6 10.Lh4 g5 12.Lg3 d5

11.Dd2 Te8

12.f4    Pd4

Mijn tegenstander had naar veld f5 zitten staren en wilde dit tegen inbraak beveiligen, maar nu was een consequent vervolg van zijn actie op de damevleugel beter geweest. In de vorm van  11.b4 12.ab4xPb4 13.Lb3 d5. Want nu deed ik het toch:

13.f5!  gf5:

14.ef5:  Pdf5:

15.Pe4. Lb2:

Riskant, maar 14.Db6 is niet beter.

16.c3!  La1:

17.Lf6   h6

18.Tf5:  Pf5:

Zwart offert zijn dame om niet mat te gaan.

19.Ld8: Td8:

20. g4   d5

Ik zag wel dat 20.Pf6 Kg7 21.Ph5+ een stuk wint, waarna zwart na 21.d4 zijn loper nog redt. Maar vanaf mijn slaan van het zwarte paard steeg een onafwendbaar mat naar mijn hoofd.

21.gf5: …

 21…. :    de4:

22.Dh6:  ef5:

23.Dg6+ …

De witte loper heeft de hele partij gegluurd en speelt vanuit zijn schuilhoek op a2 nu een beslissende rol.

23. ….   Kh8

24.Lf7:   …

Als zijn loper op b7 had gestaan kon zwart met Tg8 nog winnen. Maar de arme loper stond nog waar hij begonnen was en dus gaf zwart het op. Mat op de volgende zet is niet tegen te houden. Het Van Duijn-gambiet is tegen de verwachtingen van gestaalde positionele spelers een evergreen.

DERDE JEUGD?

Vanaf de nadering van mijn scheiding van de Russische Zjenja, in wezen als gevolg van Poetins oorlog tegen de democratie en Oekraïne, heb ik mijn energie geheel gewijd aan mijn nieuwe boek, ‘Schoonvader van Poetins geheim agent’. Weer heb ik een aantal jaren niet geschaakt.

Ga ik nu bij het Zutphens Schaakgenootschap mijn derde jeugd in?

Wordt vervolgd, maar dat moet ik nog uitzoeken, dus even geduld, lieve lezers!

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.